R. Bouhuis / R. Bouhuis
14 Veilig werken langs de weg
 >  In- en uitvoegen in werkvak en/of afzetting
Introductie

In deze besteden we aandacht aan het inrijden en verlaten van een werkvak.

Het inrijden en verlaten van een werkvak is een risicovolle actie. De veiligheid van het verkeer komt immers in gevaar als een voertuig bezig is met een afwijkende/speciale verrichting op de openbare weg. Als je met een voertuig een werkvak in wilt rijden moet je je aan een aantal verplichtingen houden.

Werkruimte, werkvak en veiligheidsruimte:

  • De werkruimte is het gebied binnen het werkvak waar wegwerkers werkzaamheden mogen uitvoeren en waar materiaal en materieel mag worden geplaatst;
  • De werkruimte wordt aan de kop en de langszijde door de veiligheidsruimte afgeschermd van respectievelijk de inleidende ruimte en de verkeersruimte;
  • Het is verboden stil te staan binnen de veiligheidsruimte.
Risico's > Wat kan er gebeuren?

Risico's die op kunnen treden bij het in-/ uitrijden van een werkvak zijn:

  • Aanrijdgevaar *;
  • Andere weggebruikers merken je niet (op tijd) op;
  • Andere weggebruikers rijden achter jou aan het werkvak in.

*De meeste aanrijdingen in een werkvak gebeuren door auto's van collega's!
Maatregelen > Wat moet je doen?

Probeer zo veel mogelijk rekening te houden met de beperkte "parkeer" ruimte in een werkvak, om te voorkomen dat er teveel voertuigen in het werkvak aanwezig zijn kun je bijvoorbeeld meerijden  met een collega.

Het in-/ uitrijden van een werkvak wordt beschouwd als een bijzondere manoeuvre, het werkvoertuig dient al het overige verkeer voor te laten gaan.

Voor het inrijden of verlaten van een werkvak heb je nodig:

  • Een RVV ontheffing (indien van toepassing);
  • Een gele flits/zwaailamp op het dak van je voertuig, zodat deze 360 graden rondom zichtbaar is;
  • Een bordje "Werkverkeer" op de achterzijde van je voertuig.

Inrijden afzetting:

Zorg voor het betreden van het werkvak dat je zeker weet dat het werkvak is vrijgegeven door de verantwoordelijke voor verkeersmaatregelen.

Let bij het inrijden op het volgende:

  • Zorg dat het bordje "Werkverkeer" goed zichtbaar op de achterzijde van je voertuig zit;
  • Zorg dat de zwaailamp op het dak van je voertuig staat;
  • Zet het zwaailicht aan;
  • Zet de richtingsaanwijzer aan in de richting die je gaat uitvoegen;
  • Pas uitvoegen na de drie kegels "overdwars", dit in verband met de 130m obstakelvrije (veiligheids-)ruimte achter de pijlwagen;
  • Voeg uit en verminder je snelheid in het werkvak;
  • Draai het werkvak in en zet de zwaailamp en richtingaanwijzer uit;
  • Controleer na het indraaien of je door andere weggebruikers, per ongeluk, bent gevolgd. Als dat zo is, stop dan direct en wijs de weggebruikers erop dat dit niet de bedoeling is. Vertel ze hoe ze het werkvak weer veilig kunnen verlaten;
  • Gebruik tijdens het rijden in het werkvak je stadslicht, rijd zover mogelijk van het doorgaande verkeer en matig je snelheid (stelregel= 30 km/uur in het werkvak en 15 km/uur bij de werkzaamheden).

Parkeren in de afzetting:

  • Parkeer je voertuig aan de veilige zijde van het werkvak, buiten de (veiligheids-)ruimte. (Dit is de ruimte tussen de pijlwagen en drie haaks op de rijrichting geplaatste verkeerskegels);
  • Parkeer bij voorkeur aan het einde van het werkgebied;
  • Zet bij stilstand/parkeren altijd de stadslichten aan.

Uitrijden afzetting:

​​​​​​​Let op! Het overige verkeer heeft altijd voorrang.

Let bij het uitrijden op het volgende:

  • Kijk of er voldoende ruimte is om veilig in het verkeer in te voegen;
  • Maak altijd, indien mogelijk, gebruik van de uitloop aan het einde van het werkvak;
  • Indien er aan het einde, of verderop in het werkvak werkzaamheden plaatsvinden, spreek dan af met je leidinggevende om eerder in te voegen;
  • Zet het gele zwaailicht aan en probeer met een gepaste snelheid weer in te voegen;
  • Zet je richtingaanwijzer aan en pas je snelheid aan, aan het overige verkeer en voeg in;
  • Zet je zwaailamp en richtingaanwijzer uit.